Belangenconflicten bij screeningsplichtige vergunningsaanvragen: een straat zonder einde?

Op 18 september 2025 vernietigde het Grondwettelijk Hof artikel 5 van het Decreet van 19 april 2024 (hierna: Spoeddecreet), dat er kwam als reactie op het Wasserij-arrest van 6 oktober 2022 van de Raad voor Vergunningsbetwistingen. Centraal staat artikel 15/1 Omgevingsvergunningsdecreet (hierna: OVD). Dit is de Vlaamse omzetting van de belangenconflictregel uit artikel 9bis project-MER-richtlijn.

Mechanisme belangenconflictregel

Artikel 15/1 OVD bevat een uitzondering op de bevoegdheid van het college van burgemeester en schepenen om in eerste administratieve aanleg te beslissen over vergunningsaanvragen van gemeentelijke projecten (artikel 15 OVD). Wanneer het schepencollege zelf initiatiefnemer en aanvrager is én voor het project een milieueffectrapport moet worden opgesteld (en geen ontheffing is verkregen), verschuift de bevoegdheid naar de deputatie (in Nederland te vergelijken met het college van gedeputeerde staten). Bij aanvragen van de deputatie geldt een gelijkaardige bevoegdheidsverschuiving van de deputatie naar de Vlaamse Regering.

Niet alle projecten behoeven ab initio een milieueffectenrapport. Artikel 4 project-MER-richtlijn en artikel 4.3.2 DABM onderscheiden projecten waarvoor een milieueffectenrapport moet worden opgesteld van louter “screeningsplichtige projecten”. Deze worden aangewezen door de Vlaamse Regering. Bij een screeningsplichtig project moet de initiatiefnemer in een screeningsnota aantonen dat er geen aanzienlijke milieueffecten zijn en een milieueffectrapport niet nodig is. Komt de vergunningsaanvraag van het schepencollege, dan mag deze de screeningsnota niet zelf onderzoeken, maar beslist de gemeentelijke omgevingsambtenaar of er een milieueffectrapport moet worden opgesteld.

Wasserij-arrest en Spoeddecreet

Volgens de Raad voor Vergunningsbetwistingen gold artikel 15/1 OVD óók voor screeningsplichtige projecten,  terwijl dat niet uit de tekst volgde en ook de voorbereidende werken net het omgekeerde voor oog hadden. Om de aanhoudende onzekerheid rond gemeentelijke projecten op te lossen, greep de Vlaamse decreetgever in met het Spoeddecreet van 19 april 2024. Enerzijds herbevestigde het Spoeddecreet (eerder tekstueel) de onafhankelijkheid en neutraliteit van de omgevingsambtenaren. Anderzijds sloot artikel 5 Spoeddecreet screeningsplichtige projecten uitdrukkelijk uit van artikel 15/1 OVD.

Intermezzo Raad van State en Hof van Justitie

Intussen liep tegen het Wasserij-arrest een cassatieberoep bij de Raad van State. Deze verzette zich tegen de ‘richtlijnconforme’ uitbreiding van de belangenconflictenregeling naar screeningsplichtige projecten contra legem. Omdat artikel 9bis project-MER-richtlijn mogelijks verkeerd was omgezet, stelde de Raad van State wel een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie. Op 8 mei 2025 bevestigde het Hof van Justitie dat de belangenconflictregel ook speelt bij screeningsplichtige projecten. Bovendien vereist artikel 9bis project-MER-richtlijn een ‘passende scheiding’ tussen de conflicterende functies, wanneer de bevoegde instantie zelf de opdrachtgever is. Dit impliceert een “een werkelijke autonomie, wat met name inhoudt dat zij beschikt over eigen administratieve middelen en personeel”.

Vernietiging Grondwettelijk Hof

Het Grondwettelijk Hof leidde uit het antwoord van het Hof van Justitie af dat de instantie bevoegd om te bepalen of een milieueffectrapport moet worden opgesteld werkelijke autonomie moet hebben. Het Hof kwam tot de conclusie dat de omgevingsambtenaren niet beschikken over ‘werkelijke autonomie’ om de screeningsnota’s te beoordelen. Er ontbreken ‘afdoende structurele en organisatorische waarborgen’ om een objectieve beoordeling te garanderen. Omgevingsambtenaren beoordelen immers projecten van het schepencollege als ambtenaren van de gemeente. Het Hof acht zowel hun aanwijzing door de gemeenteraad (als verkozen orgaan) als de decretale verankering van hun onafhankelijke en neutrale taakuitoefening onvoldoende.

Wat nu?

Door de vernietiging van artikel 5 Spoeddecreet is de Vlaamse decreetgever terug bij af. Ook screeningsplichtige gemeentelijke projecten moeten overeenkomstig artikel 15/1 OVD beoordeeld worden door de deputatie. De Vlaamse Regering had het Grondwettelijk Hof verzocht om de gevolgen van artikel 5 Spoeddecreet te handhaven, zodat de Vlaamse decreetgever tegen eind 2026 een nieuwe regeling kon uitwerken. Het Hof ging daar niet op in.

Het Departement Omgeving analyseert nu het arrest en bekijkt de remediëringspistes. Op de Wetswijzer verduidelijkt het Departement het voorlopige lot van vergunningsaanvragen. Nieuwe aanvragen van de bevoegde overheid zelf (gemeente of provincie) moeten op een hoger niveau (deputatie of Vlaamse Regering) worden ingediend en behandeld.

Voor lopende dossiers is het moeilijker. Als ze nog niet volledig en ontvankelijk zijn verklaard, kunnen ze nog worden doorgestuurd naar het hogere niveau (artikel 22 OVD). Is dat wel al gebeurd, maar is er nog geen beslissing in eerste aanleg, raadt het Departement aan om het dossier stop te zetten en nadien bij de juiste instantie in te dienen. Bij lopende beroepsdossiers ziet het Departement geen oplossing: doorsturen kan niet, omdat de beroepsinstantie de bevoegde instantie in eerste aanleg is.

Strikt gezien vereist het Hof van Justitie geen organieke scheiding. Zo klonk het in het Seaport-arrest dat er geen andere instantie moet worden opgericht of aangewezen om de milieueffecten te onderzoeken. Een functionele scheiding, waarbij een administratieve eenheid binnen dezelfde instantie werkelijke autonomie (en dus eigen middelen en personeel) heeft, kan volstaan. Een alternatief voor de bevoegdheidsverschuiving naar de deputatie is dus niet uitgesloten.

Misschien beleeft de vroegere ‘bijzondere procedure’ voor handelingen van algemeen belang en aanvragen van publiekrechtelijke rechtspersonen (artikel 4.7.1 Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening) een renaissance?

Hoe dan ook dragen lokale ambtsdragers ook buiten deze omgevingsrechtelijke niche regelmatig een dubbele pet. De ruimere en onbeantwoorde vraag is dan ook of belangenconflicten geen ruimere aanpak verdienen, wanneer de Vlaamse decreetgever zich binnenkort opnieuw over de materie moet buigen?

Bronnen

GwH 18 september 2025, nr. 122/2025, ECLI:BE:GHCC:2025:ARR.122.

HvJ 8 mei 2025, C-236/24, ECLI:EU:C:2025:321.

Lise van den Eynde

Deel dit artikel:
Scroll naar boven