Schaarse overheidsrechten in België, een leerstuk in ontwikkeling


Schaarse overheidsrechten in het kort

Parkeervergunningen, FM-licenties, overheidsopdrachten en terrasconcessies zijn slechts enkele voorbeelden van rechten waarbij de vraag vaak groter is dan het aantal beschikbare rechten. Het centrale vraagstuk is dan ook hoe deze rechten op een eerlijke en transparante manier kunnen worden verdeeld.

Schaarse overheidsrechten kunnen zowel publiekrechtelijk zijn (zoals een vergunning), als privaatrechtelijk (zoals de verkoop of verpachting van een domeingoed).

In België bestaat geen afzonderlijk leerstuk over deze schaarse rechten, al pleit de Vlaamse rechtsleer steeds vaker voor een conceptuele benadering. In de praktijk is er wel een brede waaier aan regelgeving die de toekenning van zulke rechten regelt. Wat echter ontbreekt, is een overkoepelende theorie die deze regelgevende kaders met elkaar verbindt en toepasbaar is op situaties die buiten hun toepassingsgebied vallen.

Aan de basis van het leerstuk van de schaarse overheidsrechten ligt het gelijkheidsbeginsel, dat in deze context strekt tot het bieden van gelijke kansen aan de gegadigden voor deze rechten. Er bestaat geen eenduidig antwoord op de vraag of het gelijkheidsbeginsel en de daaruit voortvloeiende transparantieverplichting ook inhouden dat de procedure tot verlening van schaarse overheidsrechten voorafgaandelijk bekend moet worden gemaakt.

Wanneer een wettelijke bepaling expliciet voorschrijft dat een voorafgaande bekendmaking noodzakelijk is, moet de overheid zich vanzelfsprekend aan die verplichting houden. Dat is bijvoorbeeld het geval bij de overheidsopdrachten– en concessiewetgeving, maar ook bij artikel 5 van het Decreet Vastgoedtransacties 2024. Deze laatste bepaling schrijft voor dat de vervreemding of vestiging van zakelijke rechten op onroerende domeingoederen van bepaalde overheden op passende en evenredige wijze openbaar moet worden gemaakt. De Dienstenrichtlijn vereist dan weer dat vergunningen (in brede zin), waarvan het aantal beperkt is door natuurlijke schaarste enkel kunnen worden verleend via een selectieprocedure met een toereikende bekendmaking.

Indien er geen dergelijke expliciete bepaling is, geldt het volgende.

Zodra ondernemers uit andere lidstaten mogelijks geïnteresseerd zijn in het te verdelen recht, is het Europese transparantiebeginsel van toepassing dat een actieve bekendmakingsverplichting inhoudt.

Wanneer er geen sprake is van een duidelijk grensoverschrijdend belang, is de situatie iets minder eenduidig.

De Franstalige kamers van de Raad van State hanteren een soepele lezing van het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel. Volgens deze rechtspraak legt dit gelijkheidsbeginsel noch een verplichting tot bekendmaking van de intentie tot toewijzing van deze overheidsrechten op, noch verhindert het de overheid om deze rechten rechtstreeks toe te wijzen (RvS 13 maart 1991, nr. 36.637, Robert; RvS 28 november 2003, nr. 125.759, Vilain; RvS 8 januari 2016, nr. 233.431, Pierrard; RvS 20 november 2017, nr. 239.913, Laera).

De Nederlandstalige kamers van de Raad van State hanteren een striktere benadering. Volgens deze opvatting houdt het grondwettelijke gelijkheidsbeginsel wel degelijk een verplichting in tot het organiseren van een objectieve procedure. Dit brengt mee dat de overheid een concrete oproep moet doen aan mogelijk geïnteresseerde partijen, wat in principe een effectieve bekendmaking vereist om de potentiële kandidaten gelijk te behandelen (RvS 2 februari 1993, nr. 41.878, Seaport Terminals; RvS 30 januari 2015, nr. 230.062, Immorocha; RvS 23 december 2015, nr. 233.355, Kinepolis Mega).

Deze divergentie leidt ertoe dat identieke overheidsmaatregelen tot uiteenlopende juridische uitkomsten kunnen leiden, afhankelijk van het taalgebied waarin ze zijn gesteld.

Relevantie voor de wisselwerking tussen publiek- en privaatrecht

In België nam de theorievorming rond de toepassing van het publiekrechtelijke gelijkheidsbeginsel op overheidshandelen haar aanvang in de jaren zeventig van de vorige eeuw. Opmerkelijk genoeg richtte deze ontwikkeling zich in eerste instantie op de verdeling van schaarse private rechten, zoals de verkoop en verhuur van overheidsgoederen. Pas in recentere rechtsleer kwam de expliciete aandacht voor de doorwerking van dit beginsel bij de toekenning van schaarse publieke rechten.

Hiermee vertoont de Belgische evolutie een omgekeerd verloop ten opzichte van de situatie in Nederland. Daar kreeg het leerstuk van de schaarse overheidsrechten in 2016 een belangrijke impuls met betrekking tot schaarse publieke rechten, naar aanleiding van de uitspraak Speelautomatenhal Vlaardingen van de Raad van State en de bijbehorende conclusie van advocaat-generaal Widdershoven. De uitbreiding van deze principes naar de verdeling van schaarse private rechten – concreet: de verkoop van onroerend overheidsgroen – volgde pas later, met het arrest van de Hoge Raad in de zaak Didam.

Deze uiteenlopende paden illustreren hoe ontwikkelingen in het privaatrecht en het publiekrecht elkaar wederzijds beïnvloeden en inspiratie bieden voor verdere juridische uitbouw.

Conclusie

De toekenning van schaarse overheidsrechten vormt een complex grensgebied tussen publiek- en privaatrecht, waarbij het gelijkheidsbeginsel als leidraad dient voor een eerlijke en transparante verdeling. Hoewel het Belgisch recht (nog) geen uitgewerkt leerstuk kent, groeit in de rechtsleer de roep om een coherente, conceptuele benadering. De uiteenlopende interpretaties binnen de Belgische Raad van State onderstrepen de nood aan harmonisering.

De wederzijdse beïnvloeding van publiek- en privaatrecht, evenals de complementaire ontwikkelingen in België en Nederland, vormen daarbij een vruchtbare voedingsbodem voor verdere theorievorming omtrent de verdeling van schaarse overheidsrechten.

Bron

Verbeyst, S., ‘Schaarse overheidsrechten in België’ in X. (ed.), Vereniging voor de vergelijkende studie van het recht van België en Nederland, Preadviezen 2024, Boom Juridisch, 2024, 181-230.

Steven Verbeyst

Deel dit artikel:
Scroll naar boven